Het was een hete zomerdag. Ik had een jurkje aan. Je kon je ogen niet van me afhouden. Het was natuurlijk overduidelijk dat ik seks met je wilde, anders zou ik me niet zo hebben gekleed. Toen dat niet het geval bleek te zijn gedroeg je je als een klein kind dat geen snoepje kreeg. Even ging ik mee in jouw ‘spel’, maar toen je gedrein omsloeg in agressie werd ik bang en verstijfde.
Zomaar een herinnering. Een los fragment, uit de vele keren dat ik mijn grenzen niet goed kon bewaken. Zo vaak heb ik mijzelf aangeklaagd.
‘Was mijn jurkje soms te kort?’ ‘Gedroeg ik me misschien te uitdagend?’
‘Waarom was ik überhaupt bij hem?’ ‘En waarom ging ik steeds weer terug?’
Of bedacht ik verzachtende omstandigheden voor de mannen in kwestie.
‘Hij kon vast niet helder nadenken. Die mannelijke hersencellen verhuizen nou eenmaal richting hun p*k als er vrouwelijk schoon in de buurt komt.’
‘Dat leger aan testosteron is natuurlijk niet te stoppen.’
‘Misschien was hij oost-indisch doof of begreep hij mijn tegengestribbel niet.’
Niet gek, toch? Of wel?
Het heeft jarenlang geduurd voor ik het woord ‘misbruik’ durfde te gebruiken. Ik moest er door iemand anders op gewezen worden, dat wat ik had meegemaakt onder de noemer ‘seksueel misbruik’ viel. Dat er zelfs strafbare feiten zijn gepleegd. Niet dat ik mijzelf graag als slachtoffer wilde zien, maar ik had dit inzicht in zekere zin wel ‘nodig’ om verdere stappen te kunnen zetten in mijn herstel. Om bijvoorbeeld boosheid te kunnen voelen. Om mezelf te kunnen vergeven. En ja, dit ook: de ‘daders’ te kunnen vergeven.
(Foto: Pexels)